dinsdag 14 februari 2023

349. Valentijnsdag

Ik stel voor om deze bête dag te vervangen door Piet Paaltjensdag. Je moet namelijk wel een ongelooflijke kwezel zijn om de debiliserende prietpraat van Valentijnsdag voor zoete koek te slikken. Piet Paaltjens, geboren op 14 februari, was een dichter uit de 19e eeuw, met, let's say, een ontnuchterende visie op de liefde. Eén van zijn beroemde verzen is De Zelfmoordenaar. Van harte aanbevolen!
Een levenslustig paartje begeeft zich naar het bos teneinde enige brokjes liefde te consumeren. Goed, dat hebben we allemaal wel eens gedaan, nietwaar? Maar onder een knusse eikenboom kreeg het paartje de schrik van zijn leven. 'In een wip was de lust om te vrijen gebluscht!'

4 opmerkingen:

  1. De Zelfmoordenaar

    In het diepst van het woud
    – 't Was al herfst en erg koud –
    Liep een heer in zijn eentje te dwalen.
    Och, zijn oog zag zo dof!
    En zijn goed zag zo slof!
    En hij tandknerste, als was hij aan 't malen.

    “Ha!” dus riep hij verwoed,
    “'k Heb een adder gebroed
    Neen, erger, een draak aan mijn borst hier!”
    En hij sloeg op zijn jas,
    En hij trapte in een plas;
    't Spattend slik zijn boordje bemorst schier.

    En meteen zocht zijn blik
    Naar een eiketak, dik
    Genoeg om zijn lichaam te torsen.
    Daarna haalde hij een strop
    Uit zijn zak, hing zich op
    en toen kon hij zich niet meer bemorsen.

    Het werd stil in het woud
    En wel tien maal zo koud,
    Want de winter kwam. En intussen
    Hing maar steeds aan zijn tak,
    Op zijn dooie gemak,
    Die mijnheer, tot verbazing der mussen.

    En de winter vlood heen.
    Want de lente verscheen,
    Om opnieuw voor de zomer te wijken.
    Toen dan zwierf – 't was erg warm –
    Er een paar arm in arm
    Door het woud. Maar wat stond dat te kijken!

    Want, terwijl het, zoo zacht
    Koozend, voortliep en dacht:
    Hier onder deez eik is 't goed vrijen,
    Kwam een laars van den man,
    Die daar boven hing, van
    Zijn reeds lang verteerd linkerbeen glijden.

    “Al mijn leven! van waar
    Komt die laars?” riep het paar,
    En werktuigelijk keek het naar boven.
    En daar zag het met schrik
    Dien mijnheer, eens zoo dik
    En nu tot een geraamte afgekloven.

    Op zijn grijnzende kop
    Stond zijn hoed nog rechtop,
    Maar de rand was er af. Al zijn linnen
    Was gerafeld en grauw.
    Door een gat in zijn mouw
    Blikten mieren en wurmen en spinnen.

    Zijn horloge stond stil,
    En één glas van zijn bril
    Was kapot en het ander beslagen.
    Op de rand van zijn zak
    Van zijn vest zat een slak
    Een erg slijmerige slak, stil te knagen.

    In een wip was de lust
    Om te vrijen geblust
    Bij 't paar. Zelfs geen woord dorst het spreken.
    't Zag van schrik, zoo spierwit
    Als een laken, wen dit
    Reeds een dag op het gras ligt te bleken.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. "Het is wél 'een beetje griezelig'.......(ik citeer een broer van Frank)

    BeantwoordenVerwijderen